Na de lunch wordt er in de tuin een muziekquiz gespeeld. De privéleraren kiezen als onderwerp het negentiende- en twintigste-eeuwse Rusland. Onder begeleiding van cicaden klinken Moessorgski, Tsjaikovski en Cui. Liza wint met maar één foutje: ze heeft het Dodeneiland verward met de Symfonische dansen. ‘Rachmaninov zou het je vergeven,’ grapt de muziekdocent, die ze speciaal voor de zomer uit Rusland hebben laten overkomen. Het zilver is voor Pavel, die het bojarenkoor uit Prins Igor en De liefde voor drie sinaasappelen niet wist te herkennen. De oudste en de jongste, Aleksandr en Anatoli, leveren hun papier blanco in. De eerste, ook wel Sasja, is net terug van zijn training, de tweede, ook wel Tolja, kan zich niet losscheuren van zijn computerspelletje.
Tegen achten gaan ze aan tafel. Uit de boxen klinkt ‘Moskouse nachten’. De privékok dient zeevruchten op. Pavel schept erover op dat hij monsieur Guillaume in Antibes drie flessen voor zesduizend per stuk heeft weten af te pingelen. Aleksandr zwijgt. Tolja speelt. Mama merkt op dat het verachtelijk is om af te dingen, want fransozen – die orgeldraaiertjes met hun zwabbers, je weet wel waar – gaan vast lopen rondbazuinen dat alle Russen sjacheraars zijn.