Een eindje verder zag hij een gebouwtje, een soort schuur met allemaal bomen eromheen. Een schuilhut van de Thugs. Met zijn stok in de aanslag sloop hij ernaartoe. Hij wist precies hoe hij te werk moest gaan. Als eerste moest hij een blik naar binnen werpen om het aantal tegenstanders in te schatten, maar daarna zou hij sowieso tussen hen in springen en een bloedbad aanrichten: hoe meer roofzuchtige wurgers hij omlegde, hoe groter zijn roem. Hij deed zijn sjaal af en bond die om zijn hoofd als een tulband. Hij was er klaar voor.

Martino gluurde naar binnen en deinsde meteen achteruit, ineens uit zijn fantasie geslingerd. Hij hapte naar adem van verbijstering, zijn borst was helemaal verkrampt. Zijn impuls was om weg te rennen, maar eerst moest hij weer normaal kunnen ademen. Hij kon hier geen  aanval krijgen, midden in het bos. Hij dook weg van de deuropening en leunde tegen de buitenkant van de hut, terwijl hij in zijn jaszak zocht naar zijn puffer. Hij inhaleerde twee keer, terwijl het bloed in zijn oren suisde.

Hij zag haren, een gezicht, een trui, een rok. Daar vlak voor hem zat de vermiste juf, en ze leefde nog. Opnieuw dook hij weg en hij telde tot tien, zoals hij van zijn moeder altijd moest als ze wilde dat hij rustig werd, ook al werkte dat nooit. Toen dacht hij: verdomme verdomme  verdomme verdomme, hij beet op zijn tanden en balde zijn vuisten. Hij vroeg zich af of hij iets moest zeggen, proberen haar aan te  spreken. Hoe praat je tegen een juf die zich heeft verstopt en die naar pis stinkt?