Ik bel Patricia. Ze antwoordt dat ze inderdaad meerdere psychiaters kent, maar ook weer niet zo goed dat ze die in het weekend of ’s avonds laat durft te storen. Ik beschrijf haar de symptomen, alles in één keer. Met haar gebruikelijke kalmte diagnosticeert mijn vriendin me, zonder een spoor van twijfel: ik ga door een angstcrisis, of beter gezegd, er gaat een angstcrisis door mij, een soort paniekaanval. Daar weet zij persoonlijk alles van en ze gaat er voetstoots vanuit dat voor mij hetzelfde geldt. Ik stel vast dat mijn leven zo slecht nog niet is. Ze raadt me aan om een trankimazin-tablet van een half milligram onder mijn tong te leggen.
Dat middel heb ik niet in huis. Ik heb die aanvallen pas sinds kort; de hoofdpijnen heb ik van de familie van mijn vader, maar op het gebied van panieken angstaanvallen ben ik een beginner. De pillen die Patricia aanbeveelt zijn alleen op recept te verkrijgen.
‘Ga naar je vriendin Gabriela, die heeft ze vast en zeker.’
‘Daar heb ik ook al aan gedacht, maar die allesomvattende omhelzing van haar heeft me van dat idee afgebracht. Bovendien geeft ze een feestje bij haar thuis en heb ik tegen haar gezegd dat ik niet kon,’ antwoord ik Patricia.